Hoe intelligent is de ministeriële aanduiding "intelligent" in: 'intelligente' lockdown.
Veranderingen ten goede van samenlevingen zijn verbonden met goede keuzes van individuele burgers
Er zijn ook internationale en zelfs mondiale betere keuzes denkbaar
De term “intelligente lockdown” werd door Rutte gelanceerd in de Corona persconferentie van 23 maart 2020. Dit was bijna drie maanden nadat de verspreiding vanuit Wuhan, China, bekend werd en bijna een maand nadat de eerste besmetting op 27 februari in Nederland bekend was geworden. Op 31 maart werd de intelligente lockdown verlengd tot 28 april en op woensdag 6 mei werd het meer "opengaan van de samenleving" voor de Maandag erop aangekondigd.
In deze website probeer ik, zoals gezegd, dieper in te gaan op mediateksten over Corona, door ze in verband te brengen met het door mij bewerkte proefschrift van Hanne Laceulle (Goed Oud Worden). Zowel in dit proefschrift als in de media in deze crisistijd, wordt uitgekeken naar kansen voor een betere samenleving.
In de loop van de corona-crisis tekenen zich, soms zelfs ongeveer per week, opeenvolgende fases af die herkenbaar zijn aan het belangrijkste onderwerp in mediateksten. Het meest kenmerkende onderwerp van elke fase geef ik als titel aan mijn volgende thema. Het eerste was "Leer van de Kunstenaars"; dit tweede is "De 'Intelligente' Lockdown". Hieronder zal hopelijk o.a. duidelijk worden dat, ook in het algemeen, fases in een crisis, of die crisis nu een persoonlijk leven betreft of hele samenlevingen, in verband gebracht kunnen worden met groei en verandering. Voor het persoonlijke leven was daarvoor al veel te halen uit de vorige pagina.
De teksten die ik hier behandel komen uit de week van 28 maart tot en met 5 april 2020. Dit betreft 7 teksten.
Mede door alle informatie over hoe door het kabinet is geluisterd naar adviezen van deskundigen, ga ik er van uit, dat zowel over de maatregelen: blijf zo veel mogelijk thuis enzovoort, als over het communiceren daarover inclusief over het bijvoeglijke naamwoord “intelligent” heel goed is nagedacht. De betekenis van “intelligent” is in het verdere gebruik van de term steeds nader door de minister-president geëxpliciteerd: De overheidsmaatregelen kunnen niet op persoonlijke maat worden gesneden. Er moet ook daarom ruimte worden gelaten aan de persoonlijke keuzes en handelingen van mensen in hun eigen situatie. Bij mensen of ‘burgers’ wordt verondersteld, dat zij met “intelligentie” hun voorlopig- ‘opgesloten’-leven zullen inrichten. De term “intelligent” werd, ook in volgende optredens van de minister-president afgewisseld met “verstandig”. Daarbij werd, ook in volgende persconferenties voortdurend teruggekomen op, met welke vooruitzichten of met welke “doelen” of “waarden”(GOW) burgers rekening moeten houden, namelijk: --- het gevaar van overbelasting van zorgverleners en de apparatuur en hulpmiddelen waar zij mee moeten werken. --- de gevaren voor de zwakkere of de meest kwetsbare burgers in de samenleving en --- de gevaren voor “de economie” wanneer het toenemen van de besmettingen (en daarmee de lockdown) te lang zou gaan duren voor “de economie”.
Gevaren voor “de economie” is een naamgeving voor dit doel die in de media in gebruik is geraakt. Het viel mij daarom bijzonder op hoe Rutte die naamgeving in persconferenties van meet af aan corrigeerde in ‘de gevaren voor “de samenleving". Een correctie waardoor ook gedacht kan worden aan de gevaren voor de geestelijke gezondheid en voor het onderwijs, de wetenschap en de kunsten. Het is dan maar een kleine stap om deze betekenis van “intelligent” te relateren aan wat op de vorige pagina is gezegd over wat in Goed Oud Worden (dat ik afkort met GOW) wordt verstaan onder “morele keuzes tot handelen” of "moreel actorschap". Overigens gebruik ik deze laatste gebruikelijke vertalingen van "moral agent" en "moral agency" liever niet. Ik vind het te lelijke woorden. Ik houd het op "morele keuzes tot handelen" en soortgelijke omschrijvingen. Zowel in het proefschrift van Laceulle als in GOW wordt onder “moreel actorschap” verstaan, zoals al eerder is gezegd, het doen van keuzes en het daarnaar handelen, ook met het oog op anderen en op de samenleving als geheel. "Intelligente” lockdown wordt daarom met de bovenstaande argumentatie door mij voorlopig opgevat als het vrij laten van burgers en consumenten in hun “morele keuzes en handelingen" binnen de grenzen van de maatregelen en met oog voor de aangeduide gevaren; dus binnen de grenzen van hun huidige omstandigheden van ‘opgeslotenheid’.
Het in deze zin vrij laten van burgers doet impliciet een bijzonder beroep op burgers wat betreft hun capaciteiten en ambities zichzelf de vrijheid waar zij aan gewend zijn of die zij bevochten hebben te ontzeggen. Het is ook op de vorige pagina (onder het vorige "thema") al gezegd, dat er erg veel wetenschappelijks is geschreven over wat deze vermogens door capaciteiten en ambitie inhouden. In GOW zijn die, zoals gezegd, als het ware 'vertaald' naar 'drie verweven draden die leiden tot het maken van morele of "goede" keuzes tot handelen en daarmee tot groei en zelfverwerkelijking. Die leidraden zijn autonomie, authenticiteit en deugd, (respectievelijk behandeld in Hst 6, 7 en 8 van GOW). "Authenticiteit", waar onder het thema "Leer van de Kunstenaars" dieper op in is gegaan, is dus nog maar slechts één van de 'draden' die leiden tot 'goede' keuzes.
Als je de begrippen "intelligent", "verstandig", zoals dat door de overheid bij burgers aanwezig wordt verondersteld, inderdaad kunt oprekken naar "met verantwoordelijkheidsgevoel voor anderen en de gemeenschap", veronderstelt dat ook een goede staatsvorm. Het veronderstelt een staat met duurzame voorzieningen voor het lange opvoeding-, onderwijs en opleidingen traject, dat zoals eerder uiteengezet in een laatmoderne samenleving wordt gevraagd. Over de titel van dit thema 'is dus goed nagedacht'.
Want uiteindelijk gaat het er mij om, gedurende deze crisis, via media, des te duidelijker signalen op te vangen die verwijzen naar veranderingen "ten goede" van de samenleving. Signalen die zowel komen van burgers als kiezers en als consumenten, van ondernemers, van wetenschappers enzovoort. En dit gerelateerd aan hoe in GOW wordt geschreven over mogelijke maatschappelijke veranderingen “ten goede” van de samenleving. Meer specifiek let ik onder het thema "intelligent" op: In hoeverre gaat het gebruik van de term "intelligent" in bovengenoemde zin van ook oog hebben voor anderen en de samenleving verwijzen naar een bestaande werkelijkheid. Een werkelijkheid van burgers ook als consumenten enzovoort, die "intelligente" of "morele" keuzes voor hun handelen maken. Wat wijst al of niet op een duurzame verzorgingsstaat, waarin optimaal voorzien is in "intelligente" burgers en kiezers. Uiteindelijk gaat het mij om signalen van of er maatschappelijk iets zal gaan kantelen. Daarin wordt uiteraard ook 'over de grens' gekeken. Daar kom ik verder nog wel uitgebreider op terug.
Peter van Straaten 2017
Voor de nodige orde onder het thema "Intelligente Lockdown" maak ik hier en daar een vet 'kopje' om een overgang aan te geven. Hieronder maak ik een overgang om, aan de hand van Goed Oud Worden, dieper in te gaan op de genoemde "wederkerigheid" van intelligente burger en verzorgingsstaat; "intellig
Veranderingen in keuzes en gedragingen van individuele burgers zijn nauw verbonden met veranderingen van samenlevingen.
Bij het bewerken van het proefschrift tot GOW, ging het steeds vaker door mij heen, dat de processen die daarin worden beschreven van groei en verandering van een persoon overeenkomsten vertonen met hoe samenlevingen of maatschappijen veranderen. In de processen van groei bij een persoon bijvoorbeeld, speelt eveneens vaak het ondervinden en overwinnen van crises een belangrijke rol. Door de mediateksten in deze Corona tijd is die gelijkenis van processen voor mij steeds meer bevestigd. Of die mediateksten nu van historici of van psychologen komen: Ze herinneren mij sterk aan hoe processen van individuele groei en weerstand zijn beschreven door de existentialisten van tijdens en na de Tweede Wereldoorlog. (Zie het vorige thema "Een onzekere toekomst. Leer van kunstenaars"). Met het zien van deze overeenkomst tussen individuele groei en veranderingen in de samenleving ben ik zeker beïnvloed door de ‘historisch sociologische school’ van Norbert Elias, Johan Goudsblom, Abram de Swaan c.s. waarmee ik in mijn werk (jaren ’60 tot en met jaren ’80 UvA) veel te maken heb gehad. Veranderingen van samenlevingen en van mensen worden bij deze schrijvers in intense onderlinge samenhang geanalyseerd. De overeenkomsten in individuele groei en de processen van veranderingen in samenlevingen zou ik echter nooit gezien hebben zonder het bewerken van het proefschrift van Laceulle. De sterkste kant van haar proefschrift vind ik hoe daarin individuele groeiprocessen of processen van “zelfverwerkelijking” worden geanalyseerd. Daarin speelt de cultuur van een samenleving of de beeldende en verhalende voorstellingen in een samenleving een bijzonder grote rol. Samen met aanhalingen van empirisch onderzoek door anderen en trouw blijvend aan haar aangrijpingspunt bij dit proefschrift: ouderen, laat zij de strijd die ouderen daarvoor voeren zien tot in verpleeghuizen. Mediateksten die bovenstaande actualiseren krijgen onder dit thema nog heel veel plaats. Maar zeker in het begin van dit hele project, wil ik zo veel mogelijk relevante teksten uit GOW laten zien (dat naar inhoud geheel samenvalt met het proefschrift van Laceulle).
Hieronder betreft dit een tekst, waarin persoonlijke groeiprocessen worden geanalyseerd in dichte verwevenheid met de wereld waarin iemand leeft: de persoonlijke leefwereld van herkomst of milieu, van de eigen levensloop, van legio contacten, van de samenleving, van 'de wereld'. In deze tekst wordt duidelijk hoe "verhalend", hoe talig een groeiproces zich voltrekt. (Zie Hfst 1 par. 1.4 GOW over verhalende benadering). Hoofdstuk 5 “Verhalende identiteit en moreel handelen” is voorbeeldig voor het verwoorden van de bijna onzichtbare schakeltjes waarlangs groei als een proces van keuzes en handelen in wederzijdse afhankelijkheden zich voltrekt.
Hoofdstuk 5 Verhalende identiteit en morele keuzes tot handelen (aanzienlijk ingekort).
5.1 Introductie In de voorgaande hoofdstukken is het doel van zelfverwerkelijking geformuleerd in termen van “morele” zelfverwerkelijking. Morele zelfverwerkelijking is een proces, waarin men het eigen potentieel ontwikkelt tot moreel actorschap (“moral agency”). In het begrip “actorschap” ligt de nadruk op het maken van keuzes en op handelen. En in het begrip “moreel” ligt besloten dat keuzes en handelingen ook het goede voor anderen en de samenleving beogen. Mensen zijn intens verweven met elkaar en met de samenleving. In de voorgaande hoofdstukken heeft deze studie bovendien het belang laten zien van de bemiddelende rol die culturele verhalen en beelden (“narratives”) hebben voor de kansen dat moreel actorschap van een individu ook door anderen en in de samenleving herkend en erkend wordt. Het begrijpen van het proces waaruit de verwevenheid van mensen onderling bestaat, is onmisbaar voor het begrijpen van de keuzes en handelingen van een persoon, dus van zijn actorschap. Voor goed begrip van dit proces is in het hoofdstuk dat hieraan voorafging eerst dieper ingegaan op het begrip “zelf” in zelfverwerkelijking. Daar is inzicht gegeven in het ontstaan van een innerlijke ruimte bij mensen waardoor het mogelijk is, gegeven de eigen verwevenheid met de omgeving, daarvan de nodige afstand te nemen. In dit hoofdstuk 5 nu wordt de verwevenheid van mensen toegespitst op de verhalende bemiddeling tussen het zelf, zowel in dialoog met zichzelf als met anderen. Dit geeft tevens een antwoord op een deel van de vraag hoe een persoon zijn identiteit opbouwt en deze kenbaar maakt aan zichzelf en aan anderen.
5.2 Inleiding verhalende identiteit
5.2.1 Leven en zelf als verhalen De meest fundamentele vraag naar de persoonlijke identiteit is de vraag: Wie ben ik. Onder de verschillende benaderingen van persoonlijke identiteit is de “narrative” (verhalende) zienswijze wel de meest rijke en genuanceerde en tegelijkertijd voor deze studie de meest praktische, om die vraag te beantwoorden. Deze benadering maakt gebruik van het vermogen en de geneigdheid van mensen tot vertellen (“storytelling”). In de verhalende zienswijze van de manier waarop mensen met elkaar omgaan wordt aangenomen, dat er een essentieel verband is tussen de levens van mensen, hun persoonlijke identiteiten en de verhalen, die zij vertellen. In het verloop van de opeenvolgende verhalen van een persoon, worden losse ervaringen omgezet in een samenhangend verhaal, waarin verschillende spelers een rol hebben. Door selecties, interpretaties, weglatingen en in wat een persoon benadrukt laat hij zowel aan anderen als aan zichzelf een min of meer samenhangend beeld van zichzelf zien. Hij toont zo zijn identiteit; hij toont wie hij is. Hij is zo in staat om het veilige gevoel te kunnen ervaren van een samenhang in zijn leven. Dat geeft een persoon de mogelijkheid zijn leven te zien en te blijven zien als een min of meer inzichtelijk geheel. Door de gerichtheid die opeenvolgende verhalen laten zien, wordt hemzelf en anderen duidelijk welke aspiraties hij heeft en welke betekenis hij aan zijn leven geeft (McAdams, 1993 C. Taylor 1989, MacIntyre 1984). Dit niveau van identiteit vorming, vergeleken met een organisatie, een land ... wordt ook wel het primaire contactniveau genoemd of “het straatniveau” (Lipsky). ‘Straat’ moet dan niet altijd te letterlijk opgevat worden. Dit hoofdstuk over verhalende identiteit is gebaseerd op de voor deze studie meest interessante schrijvers over dit onderwerp. Dezen zijn met name Ricoeur (1991, 1992), C. Taylor (1989) en MacIntyre (1984). Wat een persoon over zichzelf en over wat hij mee heeft gemaakt vertelt verandert mee met wie zijn gesprekspartner is wie zijn gesprekpartners zijn. Het verandert ook met de situatie waarin hij zich bevindt, bij welke gelegenheid een ontmoeting plaats vindt en naargelang de grootte en de aard van het gezelschap. Tegelijkertijd is een persoon in het algemeen in staat zodanig afstand te nemen van anderen en van situaties, dat hij zijn verschillende verhalen zelf kan integreren tot zijn meest eigen verhaal. Het verband met wat in hoofdstuk 4 is gezegd over “het zelf” wordt zo ook duidelijk: Om een verhaal te kunnen vertellen werd daar de belangrijke eigenschap: “zelfreflectie” verondersteld. De inspanningen van “afstand nemen” en “zelfreflectie” zijn bij identiteitsvorming nauw verbonden met elkaar. Verhalen kunnen ook niet bij een hoogst eigen beleving blijven steken. Een persoon moet afstand kunnen nemen van de eigen onmiddellijke beleving om een verhaal in een context te plaatsen die zowel voor iemand zelf als voor toehoorders herkenbaar is. Mensen zijn coauteurs van het eigen levensverhaal zegt MacIntyre (1984). Later in deze studie (Hoofdstuk 8) trekt MacIntyre het "co-auteurschap" van het eigen levensverhaal door naar het ontstaan van waarden in de samenleving. Mensen zijn in de loop van het wegvallen van religieuze en conventionele autoriteiten coauteurs geworden van de waarden in de samenleving (par. 8.3.2).
Voor een persoon zijn er talloze belangrijkere keuzes te maken. Met wie hij wil omgaan, in welke situaties hij zich wil begeven. Ook maatschappelijke keuzes, wat hij gaat stemmen, of en hoe hij publiekelijk zijn mening kenbaar wil maken. Kierkegaard (2007) heeft de beroemd geworden uitspraak gedaan ‘dat het leven uit het verleden begrepen kan worden maar dat het vooruit geleefd moet worden’.
Einde van de tekst uit Goed Oud worden.
Er is ook nationale, internationale en zelfs ‘mondiale’ groei van morele keuzes tot handelen denkbaar.
Onder dit kopje krijgen mediateksten weer de meeste aandacht. Zoals gezegd kunnen voor een duurzame samenleving politieke wil en streven van burgers niet zonder elkaar. Dat ik me in het (2e) gedeelte van deze website beperk tot de Westerse samenleving staat mij daar geen ‘atomistische’ Westerse samenleving voor ogen natuurlijk. Ik betrek relevante artikelen die over China gaan en over de Europese Unie. Hoe ik die relevantie zie zal ik uitleggen, waar dat aan de orde komt. Vooral China geeft wat nadere uitleg. Met het merendeel van de mediateksten, die ik hieronder ga weergeven blijf ik nog dicht bij huis. Deze betreffen de Europese Unie. Ik begin met een tekst die al direct hoopvol is voor duurzame of morele internationale verhoudingen. Van de teksten die daarop volgen kan dat al minder worden gezegd.
Het eerste artikel (NRC 4,5 april 2020) is geschreven door Caroline de Gruyter, (econoom en medewerker NRC) naar aanleiding van de ontmoeting van regeringsleiders in Brussel over de soort van financiële steun die gegeven zou worden aan de door Corona meest getroffen landen Italië en Spanje. In dit artikel wordt ook verwezen naar de financieel-economische crisis van 2008, waarvan deze landen het minst bekomen waren. Het heeft de titel “Het is niet langer Noord tegen Zuid”. Met daaronder het kopje: “Het Europese politieke spel is anders nu de crisis draait om leven en dood (…). Parijs en Berlijn hadden dat op tijd door. Den Haag niet. Over het belang van het leren van een nieuw woord: empathie”. Hieronder geef ik het artikel verkort weer. Het begint met een aanhaling van de Spaanse premier Pedro Sánchez tijdens de Europese videotop van eind mei. Het ging tussen hem en de Duitse bondskanselier Angela Merkel. De Gruyter heeft het opgetekend uit de Spaanse krant El País. Zij vermeldt daarbij dat uit vergaderingen van regeringsleiders per videolink gemakkelijker dan voorheen flarden film door nationale delegaties naar buiten gelekt kunnen worden. Sánchez: “Begrijp je niet dat wij in een noodsituatie zitten”. Merkel op scherp toon: “Pedro, hoe kun je nou zeggen dat ik het niet begrijp?” Sánchez: “Ik wil dat je de urgentie van het moment begrijpt”. Merkel: “Pedro we zitten zelf aan onze limiet. We hebben al veel compromissen moeten sluiten”.
Deze woordenwisseling leek het oude zeer van de tegenstellingen tussen 2010 en 2012 bij de financieel economische crisis op te roepen tussen de noordelijke en zuidelijke Europese landen. Maar dat is zeker niet het geval. Dat blijkt uit hoe de regeringsleiders reageerden op het optreden van de Nederlandse premier en minister van financiën Hoekstra. Het optreden van de laatsten, met name in de toonzetting was nog helemaal op de leest geschoeid van Noord tegen Zuid van tien jaar geleden. Wat is er nu anders? Drie dingen. Ten eerste de aard van de crisis: destijds ging het om de euro, om geld. Nu om leven en dood. Het tweede verschil is de omvang: net als in 2010 wordt elk land geraakt, of het nu rijke of arme landen zijn. En zij worden nu alle harder geraakt dan rond 2010. Het derde verschil is de Brexit. Omdat de Britten vertrokken zijn, loopt de besluitvorming in de EU sneller”. De twee eerste grote en zelfs fundamentele verschillen met een financieel economische crisis, hebben grote verschuivingen teweeggebracht in wat je de Noord-Zuid tegenstellingen zou kunnen noemen. Nu het gaat om empathie in een noodsituatie zijn de, om zo te zeggen: ‘Noord-Zuid grenzen’, aanzienlijk vervaagd. Landen als België, Ierland en Slovenië zitten ineens in het zogenaamde ‘zuidelijke kamp’. En cruciaal: ook Frankrijk. In 2010, toen met Sarkozy als president, wilde Frankrijk vooral aan beleggers in eigen land demonstreren dat Frankrijk gedekt was door Duitsland. Nu betuigde president Macron tijdens de video-top eind mei pontificaal steun aan Spanje en Italië. Nu Spanje en Italië vroegen om grootscheepse solidariteit in de vorm van (relatief goedkope leningen) en een Europese werkloosheidsverzekering, spraken namens 'het Noorden' alleen nog Nederland en Duitsland. Zij werden wel gesteund door Finland en Oostenrijk, maar deze mengden zich niet in het debat” (p. 16 kolom 2 en 3). "Er is een dodelijk virus dat allen zonder onderscheid aanvalt... dan blijven hameren op nationale begrotingen ... wat daarvan te denken. Intussen is in Nederland door velen een nieuw woord geleerd, "empathie". Pandemieën zijn sociale nivelleerders (pg. 16, 17 klm 4).
Ingewijden zeggen ook dat Merkel aanvoelt dat de huidige emoties zo mogelijk nog rauwer zijn dan bij de financiële crisis. “Italianen verbranden Europese vlaggen. Spanjaarden, doorgaans zeer Europagezind, zijn des duivels”. Duitsland heeft nu ook meer “ruimte” voor empathie. Het heeft een gematigde minister van Financiën. Dat was destijds wel anders. (…) In Nederland is die ruimte er minder” door een niet zo gematigde minister van financiën. Ook de directeur-generaal Europese Samenwerking op het ministerie van Buitenlandse Zaken zat tot voor kort op Financiën.
Einde weergave van het artikel van De Gruyter
In begrippen die ook in Goed Oud Worden worden gebruikt zie je, op het hoogtepunt van de Coronacrisis, in de bovenstaande weergave van de Europese verhoudingen: "werkelijk bestaande" Golden Rules naar de oppervlakte van de relaties komen op het hoogtepunt van de Corona crisis. In de plaats van strijd en onderhandelingen om belangen waarbij financieel economische krachten, “de centen”, zoals De Gruyter zegt, overheersen, zijn nu de meer essentiële of existentiële belangen of “waarden” aan bod. In deze onderhandelingen verschuiven de capaciteiten en ambities waarmee die onderhandelingen gevoerd worden van de oppervlakkiger concurrentie naar het meer centrale eigenschap van empathie. In GOW wordt in de aanvang van het boek beschreven welke risico’s samenlevingen in toenemende mate lopen door hun mondiale verbondenheden. Onder die risico’s worden de risico’s van wereldwijde besmettingen genoemd. Ook is er al eerder ter sprake gekomen, dat mondiale wederzijdse afhankelijkheden tussen landen in principe egaliserend zouden kunnen werken. En de eerste signalen zijn hierboven al gegeven: juist crises die om leven en dood gaan dragen bij aan deze egalisering. Echter er is ook de werkelijkheid van een alles overheersende mondiale en “blinde” (historisch socioloog Norbert Elias) concurrerende marktwerking. Als er dan al iéts van een gemeenschappelijk doel wordt uitgesproken door verschillende landen is dat “groei”. Groei van het bruto nationale inkomen. Een blinde groei van producten en diensten, zonder de vraag te stellen: hoe en waartoe die groei. Overheden en bestuurders, nationaal en internationaal zijn gehouden aan het beschermen van burgers tegen blinde financieel economische krachten. In meerdere of mindere mate doen zij dat met maatregelen en reguleringen. Daarnaast kunnen politici en bestuurders met hun onderhandelingen burgers een voorbeeld geven hoe je met elkaar omgaat. Daarbij jezelf willen onderscheiden in capaciteiten en ambities is niets mis mee. Tot die capaciteiten en ambities behoren ook inleving en empathie. Jezelf op deze manier willen onderscheiden is wel heel wat anders dan soms letterlijk 'moordende' concurrentie. Het niet meer 'zien' van de ander. De Gruyter maakt duidelijk dat er signalen zijn van dat in onderhandelingen een besef van morele wederzijdsheid en daarnaar handelen mogelijk is.
Het hiernavolgende artikel uit dezelfde NRC krant door Michel Kerres (redacteur geopolitiek) gaat naar mijn idee hierop door. De inhoud van zijn artikel heeft een nog grotere maatschappelijke reikwijdte (4,5 apr. 2020 p. 15). Tegelijkertijd komen met die reikwijdte de strijdende wereldmachten in zicht. En lijkt onderlinge solidariteit wel weer heel erg ver weg. Wat aan solidariteit wordt getoond in deze fundamentele crisistijd wordt door Kerres gezien als een “vermomming”. Een diplomatieke vermomming van concurrentie op de wereldmarkt. De soort concurrentie, waarbij de ander niet meer gezien wordt; weggevaagd. “Vermomming” is ook een term van Baars in een dergelijk verband (GOW).
Het artikel van Kerres heeft als titel: “De pandemie is op dit moment de ware supermacht. De wereld staat op zijn kop, maar de geopolitieke rivaliteit gaat gewoon door”. Ik geef dit artikel weer verkort weer. “De hoofdrolspelers op het wereldtoneel houden één oog op de jobstijdingen van de virologen, het andere op de macht en op elkaar. In de pandemie gaat Nightingale gelijk op met Machiavelli". Je kunt de omvang van de mondiale uitdaging ook in cijfers vangen. Ruim één miljoen mensen zijn besmet, ruim 55.000 overleden en naar schatting leeft de helft van de wereldbevolking, 3,5 miljard mensen , in een of andere vorm van lockdown” (klm 1,2). De mondiale machtscentra kwamen inderdaad in beweging, maar hulp had, zoals bijna altijd, verborgen beweegredenen. China ontdekte al snel dat diplomatie met mondkapjes nu efficiënter is dan panda-diplomatie en stuurde medisch materiaal en artsen naar Italië” (2e klm). En zo waren er meer internationale diplomatieke zendingen van hulpmiddelen. Vroeger waren het de Verenigde Staten die vooropliepen in mondiale crisismomenten: Na de Tweede Wereldoorlog werd Europa met CARE-pakketten en Marshallhulp op de been geholpen, nu proberen Rusland en China zich als partners te profileren (…). De VS, icoon van kosmopolitisch vooruitgangsgeloof, hebben het zwaar. De VS liepen in de financiële crisis in 2008 fikse reputatieschade op in de wereld. Ook nu is ongeremd kapitalisme geen aanbeveling. Daar komt bij dat de VS een populistische president hebben, die wekenlang ontkende dat er iets aan de hand was en die behept is met een dedain voor wetenschap en deskundigheid. In theorie is het (West Europese) kapitalisme beter geschikt om rampen af te weren dan de harde Amerikaanse variant” (4e kolom art.l). Maar ook in Europa was de solidariteit tussen de lidstaten niet meteen vanzelfsprekend. Kerres put hoop uit het optreden van de secretaris generaal van de Verenigde Naties Antonio Guterres.
Antonio Guterres, secretaris generaal van de Verenigde Naties sinds 2017
Voor wie het nog niet doorhad, beschreef de secretaris-generaal van de VN, António Guterres deze week nog eens de ernst van de situatie: dit is de grootste uitdaging voor de wereld sinds de Tweede Wereldoorlog, zei hij. Samenwerking en solidariteit zijn nu onontkoombaar. Dat gaat samen met verlicht eigenbelang, waarschuwde Guterres (link naar tv optreden). De wereld moet de verantwoordelijkheid gezamenlijk dragen.
Einde artikel van Kerres
In het boek Goud Oud Wordt wordt veel aandacht besteed aan welke cultuur samenwerking en solidariteit in de weg staat. Daar wil ik hieronder een stuk van laten zien. Het is een stuk waarin tegelijkertijd ook de manier van onderzoeken en theorie duidelijk kan worden.
Deze tekst lijkt op het eerste gezicht wat veraf te staan van het ‘wereldwijde’ onderwerp van Kerres. In GOW is het aangrijpingspunt van onderzoek, waaraan ik af en toe weer herinner: ‘de positie van ouderen’. Maar omdat GOW door het hele boek heen ook de wereldwijde samenhangen laat zien, met de verschillende mogelijkheden of kansen die de verschillende groeperingen van mensen hebben voor persoonlijke vrijheid, liggen de onderwerpen veel dichter bij elkaar dan op het eerste gezicht lijkt. Ik kies hiervoor de GOW tekst uit de concluderende samenvatting daarvan in Hoofdstuk 9, paragraaf 9.1 Ook deze tekst kort ik aanzienlijk in.
9.1 Tegenstrijdige waarnemingen als aanleiding voor eerste onderzoekvragen Elk onderzoek begint met verbazing over een situatie. Daarna komen er vragen over hoe een situatie kan ontstaan. Ook over of het ontstaan ervan al eerder is onderzocht, door wie en hoe. Dit onderzoek is begonnen met verbazing over de veel gehoorde en waargenomen negatieve associaties met ouderdom. Dit in tegenspraak met de persoonlijke ervaringen (bedoeld wordt: van de onderzoeker) in de omgang met oude mensen. Ouderen worden in het algemeen (bedoeld wordt: in "discours", in "de cultuur") geassocieerd met fysiek en mentaal verval, met lasten voor henzelf en hun omgeving en met kosten voor de samenleving. Terwijl de persoonlijke ervaring van de onderzoekster is, dat oude en ook hele oude mensen even actief, gezellig, belangstellend en geïnteresseerd kunnen zijn als je ook onder jongere mensen tegen kunt komen. Geleid door deze vragen is deze studie een ware ontdekkingsreis geworden langs veel studies en onderzoeken van wetenschappers met verschillende disciplines. Vooral werken van moraal filosofen, ook klassieke filosofen, zijn geraadpleegd. Ook van politiek filosofen, maatschappij filosofen, historisch sociologen, gerontologen en psychoanalytici.
9.1.1 Bevestiging van eigen waarnemingen roepen nieuwe onderzoekvragen op. In de loop van dit onderzoek bleek de verbazing waarmee dit onderzoek werd begonnen gedeeld te worden met veel andere onderzoekers. Er werden bevestigingen gevonden voor de bestaande eenzijdige culturele beelden (“narratives”) van ouderen als mensen in verval. Beelden en verhalen in de media (“narratives”) met voorstellingen van ouderen als een massaal “grijs” of als een snel aangroeiende hoeveelheid grijze muizen. Dit gepaard aan de manier waarop in politiek optreden en politieke beleidsstukken ouderen worden opgevoerd als ‘de’ kostenpost op de landsbegroting. In het bijzonder als kostenpost in de zorg (Hst. 1 en 2). Waarnemingen van hoe “jonge ouderen” reageerden op deze culturele beelden noopten onderzoekers tot het onderscheiden van een “derde” en een “vierde leeftijd” (2.4.3). Respectievelijk de leeftijd rond en na pensionering en de leeftijd van echt oud of oud-oud. Mensen in de derde leeftijd zijn opvallend veel bezig met jong en fit blijven en druk, druk blijven. Langs cosmetische en operatieve weg wordt leeftijd verdoezeld. Ook het zogenaamde “lelijker” worden met het vorderen van de leeftijd moet verdoezeld worden. De 'jong blijf' cultuur wordt door onderzoekers in verband gebracht met angst voor de vierde leeftijd, angst voor verval, voor eenzijdige afhankelijkheid van naasten en van zorg. Dat roept weer nieuwe vragen op. Naar welk idee over zelfontwikkeling verwijzen deze culturele voorstellingen van ouderdom? Wat maakt dat een cultuur zo het zicht kan belemmeren op persoonlijke groei, groei in vrijheid en in welbevinden voor zo een groot deel van de bevolking? Is dat altijd zo geweest? Hoe is dat idee zo overheersend geworden.
Voor de beantwoording van die vragen is teruggezocht naar vroegere tijden. Daardoor konden vragen steeds specifieker gesteld worden: Is bij in de voorstelling van persoonlijke groei in de lange maatschappelijke ontwikkeling naar en tijdens deze laatmoderne tijd een te grote nadruk op concurrentie komen te liggen? Een te grote nadruk op carrière maken? Is daardoor het besef van wederzijdse afhankelijkheden die verder reiken dan het werkzame leven op de achtergrond geraakt? Is slagen in het leven te veel geworden: slagen in het “werkzame” leven? Een opvatting van zelfverwerkelijking die sterk is verbonden met lichamelijk sterk blijven en met uiterlijkheden.
Zoals MacIntyre het zegt (8.3.2): Slagen in een leven waarin mensen in hun optreden nauwelijks van elkaar zijn te onderscheiden. Het leven lijkt te draaien om het verwerven van inkomsten en prestige en om het zich als consumenten gedragen.
Stereotypering van ouderen wordt in verband gebracht met dat de cultuur van een zakelijke, vaak "blind" concurrerende wereld te ver is doorgedrongen tot ook in de persoonlijke, intieme domeinen van de samenleving. Dat geldt ook voor het leven van jongere generaties. Voor een duurzaam goed leven lijken opvattingen van groei te zeer verengd. Het gaat gepaard met de eerder besproken enge culturele opvatting van individualisering van de samenleving, waardoor: De positieve kansen van deze laat moderne tijd niet worden gezien. Niet gezien wordt hoeveel mensen, zowel ouderen als jongeren in werkelijkheid, een "goed" leven hebben, ondanks de hierboven beschreven overheersende cultuur. Niet gezien wordt hoeveel schade wordt toegebracht aan jongeren en ouderen die de overheersende cultuur overnemen; zichzelf zo gaan zien. Tegelijk met het terugzoeken van het ontstaan van het misverstand over de persoonlijke groei van mensen, is geprobeerd een antwoord op een volgende vraag te vinden. Zijn de nu overheersende culturele beelden te herstellen met culturele inspiraties uit het verleden en met inzichten van klassieke en moderne moreel filosofen en gedragswetenschappers?. Vooral in het tweede deel van het boek wordt langzaamaan gebouwd aan een verbreding van de enge opvatting van persoonlijke groei.
Einde van dit gedeelte uit GOW
Het volgende krantenstuk, is een column is van van Zihni Özdil (NRC 4, 5 apr. ’20 Opinie en Debat p. 12). Ik geef het op deze plaats weer omdat het de veel bredere verbeelde: duurzame samenleving demonstreert . Özdil is historicus. In zijn columns is zijn manier van schrijven eerder ‘ongezouten’ dan ‘gedragen’. De column heeft als titel: “Schud neoliberale veren af en herstel de verzorgingsstaat”. De openingszin maakt al direct duidelijk tegen welke ‘foute’ werkelijkheid hij ten strijde trekt:
“De motoren van het vliegtuig op Shanghai Airport zijn gestart. Een enorme lading mondkapjes staat op het punt naar Frankrijk te vliegen. Maar plots verschijnt een groepje Amerikaanse mannen, in pakken en met zonnebrillen op. Koffers met cash in hun handen. Met daarin drie keer het bedrag dat de Fransen betalen voor de lading in het vliegtuig”. “Dit is wat er momenteel achter de schermen speelt op het wereldtoneel: een keiharde strijd tussen landen voor spullen tegen het coronavirus. The Guardian beschrijft hoe deze strijd alle regels opzij heeft geschoven. Internationale verdragen, handelsovereenkomsten en zelfs gesloten deals betekenen niks meer”. “Behalve een fatsoenlijk salaris zijn ook medische voorraden taboe in een kapitalistische wereld. In Europa is het vooral Nederland, vooral door het beleid van de kabinetten Rutte, dat de zorg op langer termijn heeft georganiseerd volgens de dogma’s van marktwerking. Gevolg: minder ziekenhuisbedden, lage lonen, minder personeel en nauwelijks spullen op voorraad. Ook al wisten we al heel lang dat vroeg of laat een pandemie van het type corona zou uitbreken. Allemaal heel ‘efficiënt’ en ‘doelmatig’ zoals dat zo mooi heet in neoliberaal zorgeconomen-jargon”. Hij, Özdil, vangt echter nu een geheel ander geluid op van Rutte. En wel in het kamer debat over Corona van eind mei/ begin juni: “Deze week zei premier Rutte iets cruciaals tijdens het wekelijkse coronadebat in de Tweede Kamer. Op een vraag van SP-leider Marijnissen over hogere salarissen voor onder andere zorgmedewerkers antwoordde Rutte: Zij die denken dat de wereld van vóór corona precies zo terugkeert ná corona, leven in een illusie. Dat biedt kansen om met elkaar na te denken hoe die wereld eruitziet”. "Daarom heb ik een dringende oproep aan onze premier: dit keer is het menens. Schud al je neoliberale veren af. Doe dat nu. Pak de Keynesiaanse veren op en herstel de Nederlandse verzorgingsstaat. En ga, in het landsbelang, de internationale strijd aan, samen met alle Europese partners”.
Einde weergave van deze column.
Bij een paar punten van Özdil wil ik wat langer stilstaan: 1. Het eerste punt heb ik hier al eerder even genoemd. Ik kijk en luister ook regelmatig naar de persconferenties die regelmatig door kabinet vertegenwoordigers worden gehouden in deze Corona periode. Op een daarvan maakte ik mee hoe Rutte de minister van economische zaken en klimaat Eric Wiebes, corrigeerde. Waar Wiebes de bewoordingen "anderhalve meter economie" gebruikte, corrigeerde Rutte dat in "anderhalve meter samenleving". Bij al mijn twijfels over Rutte als goede leidsman krijg ik dan weer hoop. En nog zo een uit een andere persconferentie. In de tijd van een dreigend tekort aan IC bedden was er in adviserende wetenschappelijk kringen sprake van 'keuzes moeten maken voor het bezetten van IC bedden'. Zelfs "op grond van leeftijd" kwam daarbij ter sprake. Uiteindelijk zou "de politiek" daarvoor de richtlijnen moeten geven. Welnu, op deze persconferentie kreeg Rutte daar een vraag van een journalist over. Mij trof de gedecideerde manier waarop Rutte die vraag beantwoordde. "Een keuze op leeftijd komt er nooit. Dat is een uitgemaakte zaak".
2. Zowel door Özdil als hier verder door de historicus en schrijver Geert Mak wordt Keynes genoemd in verband met een herstel van de verzorgingsstaat. Ik heb mijn kennis over Keynes wat opgefrist:
John Maynard Keynes 1883 - 1946
John Maynard Keynes was een Brits econoom, die vooral bekend is geworden door zijn in 1936 verschenen boek: “The General Theory of Employment, Interest and Money". Met dit boek werd hij de grondlegger van de zogenaamd “Keynesiaanse Economie”. Tot aan de grote depressie van de jaren 20 en 30 was de heersende gedachte dat elke economie in wezen zelfregulerend van aard is. Productie en werkgelegenheid bijvoorbeeld zouden als het ware ‘automatisch’ optimaal zijn. De markten en de privé bedrijven sector moesten vrij worden gelaten. Met name in deze depressie werd duidelijk, dat deze gedachte desastreus kan zijn. Het verschijnen van Keynes' boek, in 1936, droeg substantieel bij aan aan het einde van deze laissez-faire economie en aan de structurele uitbouw van verzorgingsstaten. De Keynesiaanse economie pleit voor een gemengde economie, waarin ook de overheid en daarmee ook de burgers een belangrijke rol hebben. In de Keynesiaanse denkwijze moeten economieën noodzakelijk door de overheid met sociaal economisch beleid worden gestuurd. Voor het welzijn van de samenleving en de burgers individueel, verlopen ongestuurde fiscaal economische processen veel te grillig. Tot eind jaren zestig vormde deze economie de grondslag voor het economisch beleid in de meeste westerse landen. Daarna boette het in aan invloed. Echter na de financiële crisis van 2007 en 2008 won de Keynesiaanse politiek economische theorie wat aan invloed terug. Deze theorie heeft veel aandacht voor het belang van de positie van individuele mensen in de economische krachtsverhoudingen. En dit omdat, zoals ook met GOW hier al eerder uit de doeken is gedaan: de economische omgeving van een individu voor een belangrijk deel zijn gedrag bepaalt.
Tot zo ver Keynes.
Nu de twee laatste mediateksten onder het kopje: "Er is ook nationale, internationale en zelfs ‘mondiale’ groei van morele keuzes tot handelen denkbaar".
Eind maart schreef Geert Mak naar aanleiding van de Corona crisis: “Na de ramp heeft Europa wonderen nodig” (NRC 28,29 maart 2020 Opinie en Debat p. 4,5 Ik geef vooral tekst weer uit de laatste kolom van het artikel (p.5).
Mak schetst vanaf de veertiende eeuw aan de hand van verschillende grote rampen, hoe door het “collectief ervaren” daarvan er “ruimte voor nieuwe vormen en gedachten” kon komen. “Zo’n noodsituatie maakt immers een einde aan het keurslijf van alledag”. “Op dezelfde manier had de gigantische aardbeving die Lissabon in 1755 grotendeels met de grond gelijk maakte -er vielen naar schatting 40.000 doden, een vijfde van de bevolking-, een enorme doorwerking op de Verlichtingsfilosofen van die tijd, met name Rousseau, Voltaire en Immanuel Kant en zelfs indirect op de Franse Revolutie. Na ‘Lissabon’ wilde Kant niets meer weten van het idee van een ‘goede God’: alleen de rede kon de wereld redden”. “Ook in deze (Corona) ramptijden vinden zulke wonderen plaats”. Christine Lagarde, de huidige president van de Europese Centrale Bank (ECB) had amper drie dagen nodig om het Europese regelsysteem in gang te zetten". Dit systeem “blijkt opeens in staat te zijn tot een ongekende flexibiliteit: fiscale grenzen worden losgelaten, staatssteun voor bedrijven is niet meer taboe, (….) zelfs in Berlijn lijkt de geest van John Maynard Keynes door de regeringsgebouwen te glijden. (…) Na al het getob en gehannes van het afgelopen decennium kun je je ogen niet geloven. “Maar is het genoeg?”. En Mak citeert Adam Tooze die hij in The Guardian Europa op de voet volgt: “ ondubbelzinnig signaal van vertrouwen en solidariteit binnen de Europese familie”. Maar, zegt Mak: “Het tegendeel is het geval” …”De loopgraven van 2008 worden alweer betrokken” ..”Thuis wachten bovendien de populisten”.
De laatste tekst is van Beatrice de Graaf: Zij is als hoogleraar geschiedenis van de internationale betrekkingen verbonden aan de Universiteit van Utrecht. In een column (NRC 4.5 apr 2020 p.2) gaat zij ook in, op waar Mak hierboven op doelt: de Nederlandse houding in de Europese besprekingen over steun aan de door Corona meest getroffen landen van Europa. (Zie hierboven het stuk van De Gruyter). Zij haalt daarbij Der Spiegel ‘van deze week’ aan voor hoe Nederland juist zelf gezien kan worden als 'freerider'. Het ging in Der Spiegel daarbij “om de lossere, liberale Corona aanpak van Nederland, vergeleken met op veel plaatsen in Duitsland genomen draconische lockdown maatregen”….”Nederland wordt gezien als 'freerider, die meelift op de maatregelen van omringende landen, zelf daar de vruchten van plukt, Zuid-Europese landen ook nog eens de les leest, maar zelf onverantwoord de deuren open laat staan en zich solipsistisch in z’n gelijk wentelt. Terecht werden daarover harde noten gekraakt en minister Hoekstra moest alweer wat inbinden. Nederland was toch echt wel een solidair landje, soms”. Dit laatste betwijfelt De Graaf: Zij schetst de Nederlandse houding van afzijdigheid bij de 19e en 20-eeuwse oorlogen en naoorlogse uitbraken en verspreidingen van epidemieën (1815 en de Krimoorlog jaren 1850: o.a. cholera. En de 1e Wereldoorlog: Spaanse griep). Dan gaat zij verder met nog twee voorbeelden voor de historische of “traditionele” freerider houding van Nederland: “Toen de voorloper van de WHO in 1923 werd opgericht, deed Nederland moeilijk over de kosten en wilde pas twee jaar later wat bijdragen toen de Volkenbond in het Verre Oosten een bureau opzette, waarvan de Nederlanders in Indonesië direct profiteerden”. Het tweede voorbeeld betreft de afspraak van de geallieerden tijdens de Tweede Wereldoorlog. Na de oorlog wilden zij meer geld en aandacht gaan investeren in armoedebestrijding. “Door de links-liberale sir William Beveridge uitgewerkt in een grootschalig programma voor de vernieuwing van gezondheidszorg en sociale zekerheid”. Ook de Nederlandse SDAP-minister, in Londense ballingschap, ging met een soortgelijk plan aan de slag, dat na de oorlog geheel uitgewerkt klaar lag. Echter ook nu verkoos Nederland een afwijkende benadering in internationale samenwerking: “Minister-president Gerbrandy vond het allemaal maar onzin. Gezondheid en pensioen waren de verantwoordelijkheid van de mensen zelf. Internationale samenwerking was al helemaal niet nodig. Een te grote rol en te grote investeringen vanuit de staat waren ‘on-Nederlands' ". Zij confronteert dan tenslotte de traagheid en de schier onmogelijkheid van verder reikende politieke samenwerking met die van de wereldwijde wetenschappelijke samenwerking: “Gelukkig begrepen Nederlandse artsen al twee eeuwen lang dat isolement de wetenschap niet verder helpt. Zij waren het dan ook die in de jaren twintig, vijftig en nu opnieuw, de fakkel van Nederlandse kennis, kunde en internationale solidariteit hooghouden”.