Een onzekere toekomst? Leer van de kunstenaars
Uit: Opinie en Debat NRC 28/29 Maart 2020 3e kolom. Merlijn Twaalfhoven (componist) "Een onzekere toekomst? Leer van kunstenaars".
"Kunstenaars, musici en verhalenvertellers weten hoe je omgaat met het onbekende. Het niet-weten is voor hen bekend terrein. Hoe zouden we in deze tijd van hun expertise gebruik kunnen maken? Hoe vinden we de twijfelruimte en delen we onze gevoelens op plekken waar ook stiltes kunnen vallen? En ten slotte: hoe beantwoorden we de grootste vraag die nu relevant wordt, namelijk: wat is een goede wereld?
We gaan als samenleving miljarden investeren om terug te keren naar wat we 'normaal' zijn gaan noemen.
Maar willen we wel opnieuw in oude economische en sociale groeven vervallen? Voordat de gebruikelijke stemmen ons hun reflexmatige antwoorden geven, is het zaak dat die vraag écht gesteld wordt. En dat we leren luisteren naar de antwoorden van jong, oud, van stad en platteland, uit alle lagen, hoeken en gaten van onze samenleving.
Deze tijd vraagt om onzekerheidsvaardigheid. Ik merk dat mijn hele wezen daar onhandig en onervaren mee is. Behalve de musicus, de componist in mij. Die kan aan de gang met een eerste roffel van de pauk, een tremolo van de strijkers. Laten we de kunstenaar in onszelf wat ruimte geven en het lege canvas dat voor ons ligt zien als een rijkdom aan mogelijkheden".
Naast bovenstaande wil ik, misschien ten overvloede, de aandacht vestigen op de uitzending van Buitenhof van Zondag 19 April 2020 12 uur NPO1 tv, onder leiding van Twan Huys. Het is terug te zien met behulp van de link:
Hierin niet alleen een pleidooi voor de belangrijke rol van kunst in samenleven van de veelzijdige kunstenaar Ramsey Nasr. Ik vond hem rondweg magistraal. Ook heb ik in deze zelfde uitzending heel bijzonder geboeid zitten luisteren naar Jan Terlouw schrijver en oud-politicus en Jane Goodall antropoloog en bioloog met specialisaties ethologie en primatologie; naar hun met grote kennis van zaken onderbouwde argumentaties voor doelmatige economie. Een economie gericht op duurzaamheid van samenleven en niet "blind" groei-gericht.
Straks volgen teksten uit "Goed Oud Worden" die inhaken op de mediateksten hierboven over zowel het belang van de taal van kunstenaars in crisistijd als op de kansen die een crisis biedt op een economie die voor duurzaamheid kiest in plaats van 'groei om de groei'. Deze teksten komen beide uit Hoofdstuk 7 van Goed Oud Worden: Authenticiteit. En wel: Paragraaf 7.3.2 "Existentiële opvattingen van authenticiteit". En: Paragraaf 7.3.3 "Charles Taylor; De ethiek van authenticiteit"
Voor goed begrip van deze door mij aangehaalde teksten moet ik eerst een bruggetje slaan van de hierboven gepresenteerde mediateksten naar de teksten uit Goed Oud Worden. Daarvoor wil ik zo kort mogelijk, in eigen woorden, het nodige van 'de rode lijn' van het boek volgen: Er hebben, zoals bekend, meer grote kantelingen in het Westerse samenleven plaats gevonden. In Goed Oud Worden wordt met name aandacht besteed aan de tijd van de technologisch industriële omwenteling aan het einde van 18e, begin 19e eeuw. (Hst. 2 Living in late modernity). Het waren filosofen, die als eersten woorden gaven aan wat bijvoorbeeld deze grote industrieel-economische veranderingen voor mensen betekenen en konden gaan betekenen. Het was de periode van het groter worden van de geografische afstanden tussen produceren en consumeren, van de afstanden tussen familieleden, tussen werken en wonen enzovoort. De hele directe afhankelijkheden van ouders, van kinderen, van 'bazen' , van kerken, enzovoort, wat ook de nodige voorspelbaarheid gaf is in de laat moderne tijd langzamerhand geheel verdwenen. De collectieve, vanzelfsprekende en 'gelovende' manier van leven maakte steeds meer plaats voor wat "individualisering" is gaan heten. Daarmee brokkelden tal van vanzelfsprekendheden af over normen, waarden en gedragingen. De vastigheid daarin ging verloren. Door het sociaal psychologisch veel 'uitgestrekter' worden van onderlinge afhankelijkheden van mensen werden ook de meest fundamentele, centrale, blijvende waarden steeds onzichtbaarder; de klassieke "golden rules" van het zien en erkennen van anderen en van het maken van keuzes, ook in het belang van anderen en van het algemeen belang. Dit en het ook in het algemeen, het steeds complexer en veranderlijker worden van wat het leven van mensen vraagt maakte dat opvoeding, onderwijs en opleidingen intensiever en langduriger werden. De jeugdleeftijd werd langer, peergroups werden voor de opvoeding van verschillenden leeftijdsgroepen en verschillende manieren van leven steeds belangrijker. Maar bovendien zijn individuele mensen zich er steeds bewuster van geworden, dat zij voor heel veel keuzes en gedragingen op zichzelf zijn aangewezen. In die zin zijn veel meer mensen uitvinders en pioniers geworden. Het waren vooral de "existentialisten", zoals deze filosofen werden genoemd, die behulpzaam zijn geweest bij het onder woorden brengen van 'wat individuele mensen moesten denken' bij wat hen als het ware 'overkomen' was. Niet toevallig lieten dezen zich vooral horen in een crisistijd, die van de 2e Wereldoorlog. De existentialisten hebben nog steeds veel te zeggen over de gevolgen van individualisering; van het alleen komen te staan van mensen in belangrijker keuzes in hun leven. Die belangrijker keuzes zijn er extra vele in een ongewisse crisistijd. Kunstenaars en vooral kleine, ondernemers zijn dan voorbeelden of modellen in creativiteit voor anderen. Voor het kiezen van een eigen weg bij belangrijke keuzes is beschikken over taal essentieel; de taal van muziek, van kunst in het algemeen, ook van woorden. In Goed oud Worden ligt de nadruk op de taal van woorden, 'het onder woorden brengen''. Woorden hebben, zinnen maken, ze zijn essentieel voor het voor jezelf zeggen en verantwoorden, waarom je welke keuzes maakt. Het is ook essentieel voor het vervolgens beargumenteren van die keuzes voor de mensen waarmee je leeft. De existentialisten ontdekten dat met de intrede van de zogenaamde 'individualistische samenleving' in wezen voor iedereen het 'springen in de ruimte' was gaan gelden. En dat daar moed voor nodig is. Iemand weet van te voren niet of het meer ruimte, meer vrijheid gaat geven voor wat hij zelf ziet in het leven. Nadat een eerste sprong genomen is en die een goede of veilige landing tot gevolg heeft gehad, dient de volgende sprong zich alweer aan. Die wordt alweer makkelijker, met meer vertrouwen in zichzelf, genomen. Het zichzelf zo steeds sterker gaan voelen, met eigen grond onder de voeten, met meer keuzes voor handelen, is het proces van individuatie (Zie Par. 6.6 van Hst 6) waardoor authenticiteit (of identiteit of persoonlijkheid, hoe je het noemen wilt) wordt verworven. Individuatie schept de nodige ruimte in iemand zelf voor afstand nemen van zijn omgeving ten behoeve van overwegingen van de eigen keuzes en daarnaar handelen.
Tot zo ver mijn 'woord vooraf' aan de weergave uit Goed Oud Worden 'de existentialisten'. In het kader van dit boek worden uit de 19e eeuw Kierkegaard en Nietsche behandeld en uit de 20e eeuw Heidegger en De Beauvoir . De sterk verkorte weergave daarvan volgt onmiddellijk hieronder: "Bij de bespreking van het werk van de Verlichtingsfilosoof Kant (par. 6.2.1) is al opgemerkt dat een breder bewustzijn van culturele omslagen wordt bevorderd door het werk van grote denkers. Omgekeerd kan het werk van grote denkers niet goed begrepen worden zonder daarbij de maatschappelijke ontwikkelingen van samenlevingen te betrekken. Voor goed begrip van de existentiële opvatting moeten ook de denkers in deze stroming in een bredere context worden geplaatst. In de 19e eeuw was enerzijds het vertrouwen in het Verlichting optimistisme van morele en wetenschappelijke vooruitgang van de mensheid afgenomen. Anderzijds werden de traditionele dragers van religieuze en “natuurlijke” (Rousseau) moraliteit in toenemende mate niet meer in staat geacht tegemoet te komen aan behoeftes van morele leiding en betekenisgeving in het leven. De uitspraak door Nietzsche (1844 – 1900) in zijn “De Vrolijke Wetenschap” (1882): “God is dood” (“The gay science”, KGW III, 3, 125) werd beroemd. Het zette het al bestaande gevoel, dat er geen bron van waarde bestaat, waar mensen zich op kunnen verlaten, publiekelijk op scherp. In de moderne wereld was alleen al het bestaan of het “existeren” van een mens het enige dat overbleef om zich op te verlaten. Het werd geheel aan een individu overgelaten om samenhang en betekenis aan het eigen leven te geven. Existentiële denkers van de 18e en 19e eeuw zagen vrijwel allen in, dat het er voor een individu niet bepaald gemakkelijker op is geworden. Zij zagen de benoeming van een individu als zijn eigen autoriteit eerder als een veroordeling. In hun ogen was een individu “veroordeeld” tot vrijheid. Zo authentiek mogelijk proberen te leven was volgens hen de enige weg die een individu kon inslaan. Met als richtpunt (“target”) het bereiken van een zo helder en ondubbelzinnige mogelijk, “essentieel” zelf. Een zelf dat “een stem” heeft waarmee een individu door zichzelf wordt toegesproken om hem de weg te wijzen naar wat voor hem waarde en betekenis heeft in het leven. In dit denken is weliswaar het ergens klaarliggen van waarden geheel verdwenen. Golomb: “De essentie van de existentiële revolutie is dat “waarheid” plaats maakte voor “waarachtigheid”, de transitie van objectieve oprechtheid naar persoonlijke authenticiteit” (p. 8). Behalve het 'niet klaarliggen' van na te streven waarden delen de existentialisten met Rousseau en zijn Romantische erfgenamen het wantrouwen tegenover conventie. Conventie leidt tot zelfvervreemding en een onechte (“inauthentic”) manier van leven.
Universitair filosoof J. Golomb. Deze citaten komen uit zijn: In search of authenticity: from Kierkegaard to Camus (1996)
Golomb formuleert als volgt het afwijzen van conventie (in het citaat “morele autoriteit” genoemd): “Authenticiteit is geen morele autoriteit, want om voorgeschreven te krijgen wat je moet doen zou ingaan tegen het wezen van authenticiteit (…..). Het is de zelfbeheersing van een persoon waardoor deze in vrijheid zijn passie, zijn bezieling van authenticiteit creëert en probeert die in zijn dagelijks leven uit te drukken” (p. 10). Existentialisten besteden dan ook veel aandacht aan wat het van een individu vraagt uit te stijgen boven de beperkingen van bestaande moraliteiten. Het vraagt een besef van het eigen potentieel voor vrijheid. Voor het eigen potentieel om de unieke weg naar zelfverwerkelijking te vinden. De belangrijkste denkers in deze stroming van de 19e eeuw zijn Kierkegaard en Nietzsche en van de 20e eeuw zijn dat Heidegger, Sartre, De Beauvoir en Camus.
In het proefschrift van Laceulle zijn Sartre, Simone de Beauvoir en Camus niet apart behandeld. In mijn bewerking van dit proefschrift, Goed Oud Worden, is dat wel gebeurd voor Simone de Beauvoir. Ik vond, dat daarmee de theorieopbouw van Laceulle aan zeggingskracht won. Met name ook door De Beauvoir's van andere existentialisten afwijkende manier van denken over 'de ander'. Welke lijn in de theorieopbouw van het proefschrift wel wordt gevolgd. Ik vervolg mijn weergave uit Goed Oud Worden:
Elk van deze filosofen vertegenwoordigt een zienswijze, welke een nieuw perspectief toevoegt aan hoe het begrip authenticiteit te begrijpen is. Zo is Simone de Beauvoir voorgegaan in het verfijnen van het begrip "de ander". Het individueler worden van mensen betekent niet dat 'de ander' aantastend is voor het eigen leven. Daarin verschilt haar denken belangrijk van andere existentialisten. Deze bijdrage van haar aan het begrip authenticiteit is in deze, onze tijd, bijzonder actueel.
Soren Kierkegaard. Geboren en overleden in Kopenhagen, 5 mei 1813 – 11 november 1855 Dit beeld staat in Kopenhagen
Sorgen Kierkegaard
In zijn boek met als titel “Either/ Or” (1843/ 1959) richt Kierkegaard de aandacht op het kritieke keuzemoment ("fatal choice") tussen een onechte (“inauthentic”) leefstijl en een authentieke leefstijl. De filosofie van Kierkegaard is voorbeeldig voor het wezenlijke belang van het maken van een keuze. “Keuze” is ook in het algemeen het zwaartepunt of de kern van de existentiële filosofie. Hiermee worden de belangrijkere keuzes in het leven bedoeld. De keuzes waar het hier om gaat zijn de identiteit-vormende keuzes. Het zijn de keuzes voor wie een individu wil en zou kunnen worden. De jonge hoofdrolspeler in “Either/ Or” mist de moed om belangrijke keuzes te maken en is veroordeeld tot een voortdurende, hectische bedrijvigheid. Hij blijft op zoek naar nieuwe ervaringen om zijn hedonistische behoeften te bevredigen. Echte vervulling van die behoeften vindt hij nooit. Deze leefstijl geeft een onrustig bestaan dat nooit tevredenheid geeft. Voor Kierkegaard is echter ook “het ethische leven” van zijn vaderlijke vriend Rechter Wilhelm niet wat hij bedoelt met de hoogste en meest authentieke leefstijl. Authenticiteit moet ook deze manier van bestaan overstijgen. Rechter Wilhelm heeft gekozen voor “het ethische leven” van morele verplichtingen. Hij heeft gekozen voor een leven van werk, huwelijk en familieleven. Hoe conventioneel dit bestaan ook mag klinken: deze Rechter Wilhelm is er zeker van dat de keuze voor dit leven als levensvervulling, superieur is aan het richtingloze zwerven van zijn jonge protegé. Rechter Wilhelm zelf weet wie hij is en wie hij wil zijn en zijn leven is dienovereenkomstig ingericht. Het ideaal van Kierkegaard voor authenticiteit is heel paradoxaal. Een persoon moet zichzelf kunnen riskeren, om zichzelf het meest volledig te kunnen bereiken. Met zichzelf riskeren bedoelt Kierkegaard dat een persoon een sprong moet durven nemen zonder de zekerheid opgevangen te worden. “Vrijheid” is, de moed hebben, een existentiële sprong te maken. Hij duidt deze houding aan met “religieus”. “Moed”, zoals door Kierkegaard omschreven, raakt aan het voor deze studie belangrijke thema van het vinden van de juiste houding tegenover existentiële kwetsbaarheid. Kierkegaard ziet de ‘sprong in het duister’ als een confrontatie met de niet te controleren existentiële kwetsbaarheid.
Friedrich Nietzsche geboren 1844 in Röcken bij Leipzig en overleden in 1990 in Weimar. Filosoof en taalwetenschapper. Hier op 22 jarige leeftijd
Nietzsche op 44 jarige leeftijd in gesprek met een wetenschap journalist. De leeftijd waarop hij "Thus spoke Zarathustra" schreef
Friedrich Nietzsche
“Worden wie je bent” is wel de beste manier om Nietzsche’s zienswijze van authenticiteit weer te geven. Hij noemt dit op meerdere plaatsen in zijn werk: het streven naar “de grote gezondheid” (“the great health”). Golomb benadrukt in diens eerder genoemde werk van 1995, dat volgens Nietzsche, te worden die je bent, niet wil zeggen: "dat wij moeten leven naar onze zogenaamde innerlijke natuur, maar dat wij onszelf vrijelijk moeten scheppen. Voor dit doel moeten wij onszelf kennen om te kunnen onderscheiden wat wij in onszelf kunnen veranderen, dan wel wat wij in de externe omstandigheden die ons gevormd hebben kunnen veranderen. We moeten ons bewust worden van wat wij als onvermijdelijk moeten aanvaarden en dit doen op de heroïsche manier van liefde voor het lot” (p. 69). De heroïek lag bij Nietzsche in de krachtinspanning bij mensen zichzelf te leren kennen, om zichzelf te bedwingen of om meester te worden van zichzelf. Mensen hebben veel aanvechtingen te overwinnen die hen tot slaaf kunnen maken. Van mensen wordt grootmoedigheid gevraagd tegenover krachten die hen overheersen of dreigen te overheersen. Daar tegenover geeft kleinheid van geest slechts opgekropte bitterheid tegenover die krachten. Er is moed nodig voor zelfkennis en het verzamelen van de eigen krachten tot beheersen (Nietzsche, “Thus spoke Zarathustra” Verzamelde werken IV ). Mensen maken zelf uit hoe zij tot de eigen tevredenheid leven. Niet-authentiek leven leidt tot het bezwijken voor valse autoriteiten. Nietzsche verwoordt dit krachtig en beeldend met: “Niemand kan voor jou de brug bouwen, waarover alleen jij de stroom van het leven door moet, niemand, alleen jij zelf. Wees er zeker van dat er ontelbare paden, bruggen en halfgoden zijn, die je door die stroom willen helpen, maar alleen ten koste van jezelf. Je geeft jezelf in bruikleen en raakt jezelf kwijt. Er is maar een enkel pad in deze wereld, waarlangs niemand anders dan jij kunt reizen. Waar leidt dat heen? Vraag dat niet, maar neem het”. (Schopenhauer as educator; Unfashionable observations 3”, Verzamelde werken I, 2, 1. Oorspr. 1874. 1995). In het voorwoord van “Human, all too human (Verza. wrken, 1 Oorspr. 1878. 1996), schetst Nietzsche een gedetailleerd proces van de verschillende stadia waarin iemand “de grote gezondheid” kan ontwikkelen. Het is een proces waarlangs een staat van authentieke vrijheid en zelfbeheersing (“self-mastery”) ontwikkeld kan worden. Nietzsche beschrijft dit proces als het bevrijden door mensen van hun “ziel” (“soul”), levenskracht of vitaliteit (“spirit”). Nietzsche ziet dit proces verlopen in de volgende vier stadia. 1. Aan het begin ervan, in de eerste fase, zit iemands “ziel” of “levenskracht” nog gevangen (“is still firmly bound by ..”) in verplichtingen door zijn sociale positie en door allerlei conventies. Maar de gevangen ziel kan op een moment een toenemend sterk verlangen voelen, zichzelf te bevrijden. De ziel kan een sterke drang gaan ervaren om zich los te maken van alle dwang en om een reis naar een onbekende bestemming te aanvaarden. 2. In het tweede stadium komt deze ziel in actie en gaat rebelleren. Hij verwerpt alles, waaraan hij gewend was, alle banden, waarden en verplichtingen die voorheen zijn leven bepaalden. Nietzsche vergelijkt deze ontwrichtende (“revolting”) toestand met een ziekte, een aandoening. Maar deze ziekte is noodzakelijk, omdat hiermee een basis wordt gelegd voor het leren kennen en formuleren (“defining”) door een individu van zijn eigen waarden. Dit tweede stadium in de ontwikkeling van “de grote gezondheid” is basaal voor de groei van een persoon als een zichzelf bepalende actor. Het is onvermijdelijk, dat dit proces van bevrijding en een tijdelijk terugtrekken van de wereld, eenzaamheid teweegbrengt. 3. In het derde stadium wordt de eenzaamheid meer en meer verlaten en wordt geleidelijk aan teruggekeerd naar het leven. 4. Het tweede en derde stadium gaan noodzakelijk vooraf aan de volledige bevrijding van de levenskracht in de vierde fase. Dit optimaal bereiken van “de grote gezondheid” is bij Nietzsche het doel van authentieke zelfverwerkelijking.
Het bereiken van dit laatste stadium kan jaren en jaren van dwalen en zoeken in beslag nemen. Volgens Nietzsche lukt het uiteindelijk lang niet iedereen om een werkelijk vrij en authentiek leven te leiden. In hun ontwikkeling naar “de grote gezondheid” blijven mensen actuele en potentiële zelven tonen. Samen vormen zij zijn identiteit. Nietzsche is de stellige overtuiging toegedaan, dat het ontwikkelen van “de grote gezondheid”, hoe pijnlijk dat ook soms kan zijn, niet alleen mogelijk maar ook wenselijk is.
Het worden die je bent kent geen einde. Volgens Nietzsche blijven mensen op elk moment van dit ontwikkelingsproces leren verantwoordelijkheid te nemen voor hun keuzes en handelingen, wat ook hun omstandigheden zijn. “Te worden wie je bent, zo zien we, is niet het bereiken van een specifieke toestand en daar te stoppen. (Maar) het is het kennen van jezelf in al je handelen, het zien dat alles wat je doet is wat je bent en wordt. In het ideale geval is dit alles ook te passen in een samenhangend geheel dat je wilt zijn” (A. Nehamas "Nietzsche as literature" p. 191). Zijn begrip “grote gezondheid” en het morele belang van het voortdurend bezig blijven van een persoon met de ontwikkeling daarvan gaat verder dan de “levenskunst” die daar onderdeel van is. Bij Nietzche worden de moedige keuzes gedaan in het streven naar een beter leven. En de termen "esthetisch" en "creatief" die hij ook gebruikt zijn in zijn context in niets te vergelijken met de nadruk op "kunst" bij Kierkegaard, ondanks het gebruik door Kierkegaard van de term "religieus" daarbij.
Martin Heidegger Geboren 1889 Meszkirch en Overleden 1976 Freiburg Filosoof Heidegger is omstreden door zijn lidmaatschap van de NSDAP en zijn steun aan Hitler gedurende diens hele regiem
Martin Heidegger “Being-onto-death”
De opvattingen van Heidegger van authenticiteit zijn te vinden in zijn magnum opus “Sein und Zeit”, “Being and Time” (192 Het begrip authenticiteit heeft daar een plaats gekregen in de context van zijn bijzonder gedifferentieerde filosofische analyse van de meest wezenlijke voorwaarden van “het zijn”, van “het bestaan” of existentie. (“ontological conditions of being”), Hij gebruikt in zijn werk heel vaak het (Duitse) woord “eigentlich” (“authentiek”). En hij onderkent een fundamentele relatie tussen authenticiteit en dood. Mensen zijn in wezen schepsels met een besef van de eigen eindigheid. Traditionele filosofen gingen er in het algemeen van uit dat zij met hun theoretische benadering van de wereld ook een onbevooroordeelde blik op de wereld hadden. Dat zij in die zin een blanco blik hadden waarmee zij ‘van bovenaf’ of ‘van buitenaf’ het leven analyseerden. De bijzondere inbreng van Heidegger nu, is dat mensen, dus ook filosofen, opgenomen zijn in betekenisstructuren, stemmingen, situaties en specifieke activiteiten. Het toe-eigenen van het voetstuk van een onbevooroordeelde blik doet geen recht aan het bestaan van een diversiteit aan gezichtspunten en het besef daarvan. Het begrip “Dasein” van Heidegger wordt door de, in deze gezaghebbende Taylor Carman, vertaald in “being-onto-death”: “het zijn ten dode”. Bovenstaande Nederlandse vertaling van "being-onto-death" heb ik overgenomen uit het boek van de Waals- Belgische filosoof Jacques Taminiaux: “Het Thracische dienstmeisje en de professionele denker; Hannah Arendt en Martin Heidegger” (Oorspr. 1992 Payot, Parijs. Nederlandse vertaling van J. Augustus en I. v.d. Burg SUN 2000).
De term “het zijn ten dode” geeft de diepste betekenis weer die Heidegger in het begrip “Dasein” legt. Door het besef van het ten dode zijn voelen mensen zich existentieel kwetsbaar. Alles in het leven kan tot object gemaakt worden, behalve de eigen dood. Mensen kunnen de eigen dood niet “objectiveren” zoals zij dat wel kunnen met de dood van anderen (T. Carman, 2005 in de reader: "A companion to Heidegger"). Een binnendringend besef van ten dode opgeschreven te zijn kan een diepe existentiële angst oproepen, waarbij een neiging opkomt die angst te ontvluchten. Een karakteristieke manier van vluchten is volgens Heidegger, te verdwijnen in de anonieme onpersoonlijke sfeer van het gewone, het algemene, of zoals hij het noemt, in het “das Man” (“het men”). Volgens Heidegger bij Carman leidt dit vluchten tot het verliezen van zichzelf. Het leidt tot niet-authentiek zijn. Daarmee verliezen mensen de mogelijkheid zich verantwoordelijk te voelen voor hun eigen bestaan met uitzicht op de dood. Een authentiek bestaan houdt volgens Heidegger de moed in om, in de plaats van te vluchten, de onvermijdelijke menselijke conditie onder ogen te zien. Alleen met authentieke moed kunnen we de betekenis van ons bestaan beseffen. Golomb (1995) verwoordt Heidegger op de volgende manier. (Ook in de oorspronkelijke tekst is “Being” (Bestaan) met een hoofdletter geschreven): “Wanneer authenticiteit het ervaren van het Bestaan is, dan bereikt iemand in de dood het hoogtepunt van zijn potentie voor authentiek Bestaan. (….). De dood komt in het leven om dat af te sluiten en maakt het mogelijk aan het leven een passende uitleg te geven. Elke keer wanneer wij stilstaan bij de mogelijkheid van doodgaan, ondernemen we een evaluatie van ons Bestaan. In ons vooruitzien bepalen wij onze existentie” (p. 106-107).
Ook bij de existentialist Heidegger is het sociale niet in zijn filosofie aanwezig. Een sociale manier van bestaan lijkt geen onderdeel van zijn "Bestaan" te zijn. Bij Heidegger speelt de verwevenheid met de omgeving waarin mensen leven geen enkele rol in het streven van een individu naar “Eigentlichkeit”. Het behoort tot het gebied van “das Man”, het anonieme “Men”. Slechts de eigen eindigheid van bestaan heeft een plaats in de innerlijke evaluatie en speelt een rol in de formulering door Heidegger van “Eigentlichkeit”. Hierin hebben dus door latere filosofen met Simone de Beauvoir als voorloper, zoals al eerder opgemerkt, belangrijke verfijningen aangebracht.
In het werk "Goed Oud Worden" speelt het besef van wederzijdse verwevenheden en afhankelijkheden bij het verwerven van een persoonlijke morele identiteit een basale rol.
Simone de Beauvoir Geboren 1908 Parijs -- Overleden 1986 Parijs
"Simone de Beauvoir Al direct op de eerste bladzijden van haar boek “Pour une morale de l’ambiguité” (oorspr. 1947, 1968 Vert. TL) geeft Simone de Beauvoir blijk van haar filosofische belezenheid en haar diepgaande, verreikende en existentiële morele filosofie. Als zodanig ondersteunt Simone de Beauvoir met haar inzichten, ook in de latere werken waar zij haar “Pur une morale …” toepast: “La deuxième sexe” (1947) en “La Vieillesse” (1970) het proefschrift van Laceulle. In “La Vieillesse” schrijft ze, dat wanneer het in de samenleving over ouderen gaat, ouderen beschouwd worden als een “universele categorie”. Dan worden de verschillen tussen ouderen over het hoofd gezien. Door “mythen” over ouderen te scheppen blijven de verschillen tussen hen verborgen. Vooral dat ouderen ook betrokken zijn bij de samenleving blijft verborgen. Wat in deze studie het streven naar “zelfverwerkelijking” wordt genoemd, noemt de Beauvoir in de genoemde werken het streven naar “vrijheid”. Maar ook “het worden van een nieuwe zelf”. Zij gebruikt niet de term “stereotypering” van ouderen in “La vieillesse”, maar van het blijven zien van ouderdom als “autre chose”, als Ander (Sartre) of als “ding”. Ze begint “Pour une morale …” met hoe Montaigne dacht over de relatie van het leven met de dood. En vervolgt dan zelf met: "Van deze ambivalente tragiek die het dier en de plant slechts ondergaan, heeft de mens besef. In zijn bestaan ontstaat daardoor een nieuwe paradox. “Een redelijk dier” (….). Hij ontsnapt aan zijn natuurlijke conditie, zonder dat hij zich van deze conditie kan ontdoen; van deze wereld waarvan hij zich bewust is maakt hij ook deel uit; enerzijds doet hij zich voor als volledig in zichzelf, waarop geen enkele kracht van buiten vat heeft, anderzijds voelt hij zich als een ding, dat verpletterd wordt door andere dingen. Op elk moment kan hij de niet tijdelijke waarheid van zijn bestaan pakken; maar tussen het gebeurde dat er niet meer is en wat nog komen moet is er niets. Zie daar het privilege waarover hij alleen kan beschikken: een soeverein en uniek subject te zijn te midden van een universum van objecten, dat hij deelt met al zijn gelijken; tegelijkertijd object voor anderen, is hij in de collectiviteit waarvan hij afhankelijk is, niets meer dan een individu (......). Mensen die in deze tijd leven lijken meer dan ooit de reële paradox te ervaren van hun menselijke conditie. (….) Ondanks veel koppige leugens, laat de waarheid zich op elk moment, bij elke gelegenheid zien: de waarheid van leven en dood, van mijn op mezelf zijn en mijn relatie tot de wereld, mijn vrijheid en mijn dienstbaarheid, de onbetekenendheid en het souvereine belang van elk mens en van alle mensen. (…). Nu het ons niet lukt die waarheid te ontvluchten, laten we die dan maar onder ogen zien. Laten we proberen onze fundamentele ambiguïteit te aanvaarden. Het is door het besef van onze meest eigen levensomstandigheden waaruit we levenskracht en de reden tot handelen moeten putten. Door besef van de menselijke conditie (…) verwerkelijken we een vereniging of een samengaan van anderen met ons zelf. (….) De meest optimistische moralen zijn begonnen nadruk te leggen op het aandeel van mislukkingen die de menselijke conditie meebrengt of in zich draagt; zonder mislukkingen, geen moraal; voor een zijnde dat allereerst of primair en precies met zichzelf samenvallend zou zijn, volmaakte vervuldheid, zou het idee van moeten zijn geen betekenis hebben. (Dan volgt een gedeelte waar Simone de Beauvoir ingaat op critici van Sartre. Ze neemt duidelijk afstand van Sartre:) Voor hem is er geen enkele manier om dat zijnde te worden dat hij niet is. Dat is ook waar. En het is ook waar dat in L’Être et le Néant Sartre vastgehouden heeft aan de ontbrekende kant van het menselijke avontuur” (dl I, p.10-15 1968 ).
Uit: Dohmen “Over Levenskunst” 2002, 2019 en L. Jansen “De Ander in Sartre en De Beauvoir”, 2017: De Beauvoir onderscheidt in haar boek “Pour une morale de l’ambiguité” verschillende persoonlijkheden wat betreft de houding ten opzichte van anderen en de wereld. Zo schetst zij achtereenvolgens het profiel van een “nihilist”, een “avonturier” en van een “gepassioneerde". In de volgorde van de profielen die zij beschrijft is een toenemende mate te zien van betrokkenheid met anderen en met de wereld. In die volgorde komt na de “de gepassioneerde” als laatste profiel die van een persoonlijkheid die de “werkelijke vrijheid” nastreeft. “De vrije persoonlijkheid” draagt de voorgaande persoonlijkheden van onder andere de avonturier en de gepassioneerde in zich, maar streeft zoals gezegd bovendien naar betrokkenheid met anderen en de wereld. Bij De Beauvoir houdt het vrij willen zijn van een persoon nadrukkelijk in dat hij dat ook voor anderen wil. Mensen worden voortdurend geconfronteerd met wat zij “feiten” noemt. Mensen worden begrensd door “feiten”. En in het omgaan met deze “feiten” ligt het verschil in opvatting van De Beauvoir met de genoemde andere existentialisten. De “feiten” bij De Beauvoir kunnen ook bestaan uit anderen, die hun vrijheid op een totaal andere manier zien. Dat kan dermate afwijken van waar een persoon zelf voor staat, dat hij geneigd is deze anderen als “fout” te veroordelen. Hetzelfde geldt voor toestanden in de wereld, voor regimes en voor culturen, die in de ogen van een persoon onderdrukkend zijn en daardoor af te wijzen zijn. Deze persoonlijke ervaring met “feiten” noemt De Beauvoir de “ambiguïteit” van de menselijke existentie. Bij een dergelijke confrontatie bestaat de morele vrijheid in het creëren van “een geheel eigen oplossing” in het diepgaande besef, dat de geheel andere opvatting van de ander voor die ander even “eigen” is als de eigen opvatting. Dat wil zeggen, dat vrijheid alleen kan bestaan in het besef dat ook de ander mens is door eigen keuzes in de eigen situaties. Pas deze vrijheid maakt een mens tot mens.
Dit is het einde van de behandeling van Simone de Beauvoir. Met haar eindigt de behandeling van de existentialisten.
Even ter herinnering: De existentialisten zijn uit het boek Goed Oud Worden weergegeven naar aanleiding van de mediatekst van componist Twaalfhoven. Met de existentialisten is ingehaakt op zijn vraag hoe, met name in deze crisistijd, om te gaan met het onbekende. Zijn eigen antwoord: "Geef de kunstenaar in jezelf de ruimte". De existentialisten helpen daarbij.
Onderstaande tekst uit Goed Oud worden haakt in op een tweede belangrijke vraag uit de mediatekst van Van Twaalfhoven. Hij noemt het "de grootste vraag": "Wat is een goede wereld. Willen we wel opnieuw in oude economische en sociale groeven vervallen". Voordat ik hiervoor ga teruggrijpen met de politek-filosoof Charles Taylor leidt ik dat eerst weer in. Dat doe ik weer met in eigen woorden, samenvattend door andere delen van Goed Oud Worden heen te gaan.
In de interdisciplinaire theorieopbouw van het proefschrift van Laceulle, waarin ook historische sociologie een plaats heeft wordt telkens weer bevestigd, dat maatschappelijke veranderingen samengaan met dat mensen veranderen. Taylor is een filosoof, die oog heeft voor dit samengaan. De inhoud van persoonlijke processen van kiezen en handelen, van contacten met anderen en hoe die in wijdere verbanden worden georganiseerd zijn voortdurend in verandering. De waarden en normen die hierin meespelen worden tegelijkertijd in overleg, onderhandeling en bemiddelende culturele uitingen overeengekomen. Althans in de moderne Westerse wereld. Eerder in de tijd en ook nog steeds in andere gebieden en culturen zijn bevelsmatige of vanzelfsprekende relaties en contacten vooralsnog aan de orde. In het zogenaamde laat-moderne vrije Westen houdt die vrijere omgang met waarden en normen en de democratische ordening van de sturing van de samenleving tegelijkertijd grote gevaren. Gevaren voor een zekere stabiliteit of orde van de samenleving. Die gevaren liggen uiteindelijk bij verkeerd gebruik of misbruik van die vrijheid. Verkeerd gebruik van macht kan leiden tot te grote ongelijkheid in levensbehoeften en onderwijs voor een democratisch geordende samenleving van grote groepen mensen. Tot ongelijkheid in de mogelijkheden van de eigen, de vrije, keuzes te kunnen maken, waar hier eerder diep op in is gegaan. Het kan leiden tot schadelijke misleiding van consumenten. Binnen de zogenaamde 'democratische sturing' van de samenleving vindt ook machtsmisbruik plaats. Kiezers en burgers kunnen daardoor ernstig misleid worden. ("Overheersing" genoemd door Foucault, vanaf p. 211 GOW). Als een meer hedendaagse term voor de noodzakelijke orde en stabiliteit in een samenleving is misschien "duurzaamheid" een beter woord. Het helpt meer om een voorstelling te maken van de gevaren die een laat moderne samenleving in zich bergt. samenleving kunnen bedreigen. De aangehaalde tekst van Charles Taylor uit Goed Oud Worden vertegenwoordigt een belangrijk inzicht in dit boek, dat overheden en met name ook de kiezers van die overheden, dus de burgers zelf heel belangrijk zijn in het al of niet laten "overheersen" van economische en financiële machten. Machten die als zij onbegrensd hun gang kunnen gaan, zo laat veel onderzoek zien, bijdragen aan een steeds groter wordende ongelijkheid in levensomstandigheden van diezelfde burgers en kiezers. Waar overheden meegaan met deze machten brokkelt de verzorgingsstaat af. De politieke wil of liever gezegd onwil, om burgers mogelijkheden tot vrijheid te geven is af te lezen aan de ruimte voor overheersing die financiële en economische domeinen worden gelaten.
Charles Taylor Geboren 1931 Montreal Politiek filosoof
Uit: "Goed Oud worden" Hoofdstuk 7, Authenticiteit, Par. 7.3.3 Charles Taylor
In deze studie is Taylor al vaak aangehaald. Dan ging het over de belangrijkste waarden die bij mensen leven. De klassieke "Golden Rules". In democratische Westerse landen zijn de centraal aangehouden waarden geformuleerd in grondrechten en grondwetten. Voor dit hoofdstuk Authenticiteit is vooral zijn boek “Ethics of authenticity” (1991) belangrijk. Hij is van de hedendaagse denkers over authenticiteit wel de meest invloedrijke, erudiete en genuanceerde schrijvers. Bovendien staat hij in zijn benadering heel dicht bij het onderdeel van deze studie (Hoofdstuk 4) over hoe mensen zich in het leven ontwikkelen. Taylor woonde en werkte in Canada en wat in dat land, naast zijn wetenschappelijke werk, politiek zeer actief. Hij is dan ook te typeren als een maatschappij-filosoof. Als zodanig levert hij tot op heden kritiek op wat volgens hem fout loopt in de maatschappelijke gang van zaken. Hij draagt daarvoor in zijn geschriften en optredens ook oplossingen aan. Hij wil niet alleen academische filosofen bereiken, maar ook het brede publiek. Zelf schrijft hij, dat hij een “burger-filosoof” wil zijn en dat hij daarin de heldere stijl van Jürgen Habermas bewondert (In: “Rethinking secularism: The philosopher-citizen”. Uitg. The Immanent Frame, 2009). Dit voornemen heeft er in de praktijk toe geleid, dat er bij hem een groot verschil van schrijfstijl is tussen enerzijds zijn grote filosofische werken over traditioneel-filosofische problemen en anderzijds zijn losse artikelen en papers over hedendaagse problematiek. Zijn Ethics of Authenticity (1991) gaat vooral over het culturele beeld dat van mensen is ontstaan. Als zouden mensen egoïstisch en narcistisch zijn. Dat komt door wat mensen in het algemeen uiterlijk laten zien met hun gedragingen. Dit ontstane culturele beeld staat ver af van de oorspronkelijke en ook nog steeds bestaande betekenis voor mensen van authenticiteit. Die betekenis wordt juist geleid door ook verder reikende morele aspiraties. Hij heeft de ontstane culturen (“modernities”) die vat hebben gekregen op de oorspronkelijke betekenis van authenticiteit metaforisch beschreven als rondwarende epidemieën. Het zijn drie “epidemieën” of “malaises” die de oorspronkelijk betekenis van authenticiteit hebben aangetast of “verziekt”. 1. In de eerste plaats is er de culturele enge opvatting van individualisme, als zouden mensen zich weinig van anderen aantrekken. Dit culturele beeld is ontstaan door de overheersende materiële belangen die zijn meegekomen met alle goeds die maatschappelijke ontwikkelingen individuele mensen hebben gebracht. Materiële belangen hebben een waarneembaar grote invloed op hoe mensen hun leven daadwerkelijk inrichten. 2. Als tweede aantasting of “besmetting” van samenleven in de moderne tijd noemt Taylor de cultuur van “het overheersen van instrumentele beweegredenen”. Alles lijkt wel te gaan om maximalisering van winst en de daarvan afgeleide kosten-baten analyse en efficiëntie. Daarbij ziet Taylor het als een groot probleem, dat deze manier van waarderen niet beperkt blijft tot het economische domein, maar dat keuzes en handelingen ook in andere leefgebieden op deze zelfde manier gewaardeerd worden. Andere waarden worden niet gezien of overruled. 3. De derde bedreiging van authentieke keuzes voor de inrichting van samenleven, van een goede manier van samenleven wordt gevormd onder invloed van een combinatie van de twee bovengenoemde aantastingen. (1) Het egoïstische en materialistische beeld dat in de cultuur bestaat van individuele mensen en (2) Het in alle leefgebieden doordringen van winst en groei als belangrijkste waarde. Taylor noemt het cultuur "ontsporingen".
Cultuur ontsporingen, die hun uitwerking op de zingeving door mensen in de huidige samenleving niet gemist hebben. Er is een afbrokkeling teweeggebracht van betrokkenheid van veel mensen bij anderen en bij de samenleving. Deze cultuur epidemieën zijn evenzovele aantastingen van de drijfveren of van de aspiraties van mensen. Een ontspoorde culturele wereld van moreel relativisme en subjectivisme kan volgens Taylor voor mensen heel ongemakkelijk en onbevredigend zijn. Dit vormt op zichzelf een malaise, een zwakte van de laatmoderne Westerse samenleving. Taylor noemt bekende wetenschappers die hier al over geschreven hebben. De titels van hun boeken zijn veelzeggend. Historicus Christopher Lasch met zijn “The culture of narcism. American life in an age of diminishing Expectations” (1979), de historisch socioloog Richard Sennett met “The fall of public man” (1992) en de socioloog Robert Bellah et al. met “Habits of the heart. Individualism and commitment in American life” (1996). Deze schrijvers benadrukken de gevoelens van publieke onmacht, de gevoelens van niet vrij te zijn en van morele frustraties. En zij klagen deze aan met te wijzen op de individualistische cultuur die mee is gekomen met de ontstane economische machtsverhoudingen. Taylor ziet in deze bovengenoemde historisch sociologische onderzoeken een ondersteuning voor zijn denken over de ontsporingen van de waarde toekenningen van samenlevingen en van mensen. Hij verbindt hieraan zijn vraag om aandacht voor de morele kracht die schuilgaat achter de hierboven geschetste publieke onmacht en frustraties van grote groepen mensen. Hier zij er aan herinnerd, dat het eerste aangrijpingspunt voor het proefschrift van Laceulle, de “epidemische” stereotypering van ouderen was met de gevolgen van dien.
Taylor pleit voor het teruggaan naar de bron van die morele kracht, dat wil zeggen voor het teruggaan naar het oorspronkelijke en ook nog steeds reëel bestaande begrip en de praktijk van authenticiteit. Hij wil daarmee het nu narcistische beeld van ‘in een bubbel levende’ mensen en de oneigenlijke waarde toekenning vervangen door verder reikende, morele waarden en beelden. Allereerst gaat hij er daarbij van uit dat voor moderne individuen, het uiteindelijke doel van menselijk leven niet meer in het buitenaardse ligt, maar in een authentiek leven in het heden. Bij Taylor is heel belangrijk en hij herhaalt dit punt ook vaak, dat authenticiteit als ideaal alleen mogelijk (“viable”) is, wanneer die gedacht kan worden in een wijdere en al langer bestaande betekeniswereld. Of met andere woorden in een betekeniswereld die uitstijgt boven de directe omgeving van een individu en die ook uitstijgt boven de duur van diens eigen leven, (“against a broader horizon of meaning that precedes de individual life and extends beyond its duration”). In de woorden van Taylor: “Ik kan mijn identiteit alleen zien tegen een achtergrond van dingen die ertoe doen. Met tussen haken plaatsen van geschiedenis, natuur, samenleving, solidariteit, zou ik alles dat verder reikt dan mijn ik, buitensluiten als in aanmerking komend voor wat ertoe doet. (…) Authenticiteit is niet de vijand van aanspraken die van buiten het ik worden gedaan; het veronderstelt zulke aanspraken op het individu” (p. 40-41). Alleen mensen die in contact staan met elkaar, relaties aangaan met elkaar, gemeenschappen vormen en zo wederzijdse erkenning en betrokkenheid mogelijk maken, kunnen succesvol een authentiek leven waar maken: “De ontdekking van mijn identiteit betekent niet dat ik dat in afzondering doe. Het betekent dat ik dit doe in dialogische onderhandeling met anderen, gedeeltelijk openlijk en gedeeltelijk bij mezelf. Daardoor geeft het ideaal van een innerlijke bron van identiteit een nieuwe en cruciale betekenis aan herkenning en erkenning. Mijn eigen identiteit is wezenlijk afhankelijk van mijn dialogische relaties met anderen” (p. 47-48).
In de oorspronkelijke morele betekenis van authenticiteit zegt Taylor niets te kunnen vinden dat de hedendaagse degeneratie noodzaakt. Of met andere woorden is er niets in te vinden waarin je ‘niet met de tijd mee zou kunnen gaan’. Het is juist omgekeerd. In deze betekenis is het bij uitstek mogelijk persoonlijk en goed of “authentiek” ‘met je tijd mee te gaan’. Dat de hedendaagse degeneratie niet noodzakelijk is ziet hij ook in de nog reëel bestaande, zichtbare, overgebleven praktijk van morele authenticiteit. De huidige realiteit kan nog steeds een krachtige bron zijn van morele authenticiteit en moderne individuen betekenis geven in hun leven.
Dit is het einde van de weergave vanTaylor. Tevens het einde van "Leer van de kunstenaars". Hierna volgt een nieuw thema (onder het hoofdonderwerp: "En toen kwam Corona ....").